Maureen vertelt over zijn bindingsangst en verlatingsangst
"We zaten gewoon op de bank. De hele avond was chill: afwas weg, telefoon stil. En dan vraagt hij of ik dichter naar hem toe kom. En bij mij, klik, alles strak. Schouders omhoog, adem kort. Ik gooi er een grap in, dat is nou eenmaal mijn nooduitgang en sta op om te zeggen dat ik thee ga zetten".
Maureen vertelt over haar ervaringen met het lichaamsgerichte hechtingswerk dat wij doen in de praktijk.
Kijk eerst wat je lichaam doet als je aan 'dichtbij komen' denkt.
De week erna zat ik tegenover de therapeut. “Vertel niet meteen,” zei ze. “Kijk eerst wat je lichaam doet als je aan dichtbij komen denkt.” Ik sloot mijn ogen. Alsof iemand onzichtbaar aan mijn kraag trok. Kaak vast. Adem hoog. Mijn handen koud. Aan de buitenkant leek ik rustig, vanbinnen stond alles in de fik.
We deden een gekke, kleine oefening. Ze kwam een stuk dichterbij dan ik gewend was en vroeg: “Wil je dat ik 10 centimeter naar achter ga? Mijn hoofd wist niet wat normaal was, maar mijn lichaam wel: ja, graag. Ze schoof naar achteren tot ik merkte dat er een fractie lucht kwam in mijn borst en zei 'tot daar'. Zo bleven we oefenen: ik mocht zeggen wanneer ze dichterbij mocht komen en tot hoever en wanneer ze weer naar achteren moest schuiven.
“Het voelt… veiliger", mompelde ik
Daar gebeurde iets waar ik geen woorden voor had. Niemand duwde. Niemand nam het me kwalijk. We zaten gewoon in stilte, precies op die afstand die ik wél kon dragen. Een trage uitademing vond vanzelf de weg naar buiten. Ik voelde mijn voeten. Mijn schouders zakten één klik naar beneden. “Het voelt… veiliger,” mompelde ik, verbaasd.
In de sessie daarna gingen we nog verder. “Ik kom drie keer een stukje dichterbij,” zei ze. “Na elk stapje kies jij: ja, nog niet, of genoeg.” Het was kinderlijk eenvoudig en toch een revolutie. Bij de eerste stap voelde ik de bekende paniekgolf. Ik legde een hand op mijn buik en deed wat we geoefend hadden: 4 tellen in, 6–8 tellen uit. De golf brak zonder me mee te sleuren. “Nog niet,” zei ik. Bij stap twee voelde ik tinteling in mijn borst, maar ook warmte in mijn wangen. “Ja.”. Ze glimlachte niet te groot (daar schrik ik van), gewoon aanwezig. Ik had het stuur.
Vroeger koos ik voor vluchten of voor vastklampenThuis probeerde ik het met mijn partner. Ik vertelde hem over de oefening. “Mogen we het precies zo doen?” vroeg ik. Hij knikte. We zaten schuin naast elkaar en ik liet hem in stapjes dichterbij komen. Bij “genoeg” legde hij zijn hand stil. Ik voelde hoe mijn lijf eerst reflexmatig wilde vluchten en hoe ik tegelijk óók verlangde. Vroeger koos ik voor vluchten of voor vastklampen; nu oefende ik in blijven met mezelf. Na een minuut merkte ik dat mijn adem dieper werd. Ik noemde het hardop. Hij zei niets, duwde niets, bleef.
Langzaam werden patronen zichtbaar die ouder aanvoelden dan mijn relatie. Als kind was ik “makkelijk”: lief, zelfstandig, niet te veel. Ik leerde om mijn verlangen eerder te temperen dan te tonen. Dichtbij was onvoorspelbaar: soms warm, soms afwezig, soms te veel, soms te weinig. Mijn lichaam ontwikkelde een slim script: trek terug, denk, regel, glimlach. Dat script had me beschermd. Het was niet fout — het was oud.
In de sessies oefenden we twee dingen tegelijk: nabijheid doseren en initiatieven voelen. Ik ontdekte dat “ik wil” in mijn lichaam klinkt als warmte onder mijn borstbeen, en “ik wil niet” als een dun koord in mijn keel. We gaven die signalen taal:
- “Nog dichterbij, maar langzamer.”
- “Blijf zo.”
- “Even pauze.”
Ik schaamde me voor hoe basaal het voeldeIk schaamde me voor hoe basaal het voelde, maar mijn systeem had duidelijkheid nodig. En met elke heldere zin kreeg ik er een centimeter rust bij. Soms ook niet; dan kwam die paniekgolf terug en stapten we gewoon een stukje terug. Niks kwijt, alles geleerd.
Op een avond gebeurde er iets kleins dat groot voelde. We keken een serie. Hij legde zijn hand op mijn onderarm — daar waar ik normaal verstrak. Ik merkte de reflex opkomen, de sprint in mijn spieren. In plaats van op te springen, schoof ik mijn arm 2 centimeter onder zijn hand door zodat de druk lichter werd. “Zo is het goed,” zei ik zacht. Hij zei “oké” en bewoog niet verder. Mijn lijf zuchtte hoorbaar. Niet romantisch, wel echt.
Er kwamen ook dagen waarop ik juist dichterbij wilde dan hij. Vroeger zou ik dat bedekken met begrip. Nu vroeg ik: “Mag ik wat dichterbij komen?” en wachtte ik op zijn ja of nee. Als hij nee zei omdat hij moe was, prikte dat. Maar ik bleef bij mezelf, voelde mijn voeten, ademde uit. Geen drama, wel even verdriet. En de volgende dag voelde ik meer vertrouwen dan wanneer ik had geraden en gecompenseerd.
Het is keuzevrijheid in mijn zenuwstelsel
Wat ik aan het leren ben is gek genoeg niet “beter knuffelen”. Het is keuzevrijheid in mijn zenuwstelsel. Ik kan een stapje dichterbij en een stapje terug, zonder te verdwijnen — niet in hem en niet in mezelf. Nabijheid is geen test meer die ik moet doorstaan, maar een gesprek tussen twee lichamen die allebei wat te zeggen hebben.
Als jij jezelf herkent in dat wegschuiven, vastklampen of bevriezen: wat mij helpt is belachelijk klein beginnen. Schuin naast iemand zitten in plaats van recht tegenover. Eén hand aan je eigen borstbeen terwijl de ander dichtbij is. Drie rustige uitademingen voordat je besluit. En die simpele zinnen die lucht geven: “Nog niet.” “Zo is het goed.” “Pauze.”
Mijn lichaam blijkt niet tegen mij; het waarschuwt en het leert. En elke keer dat iemand naast me blijft terwijl ik kies, schrijft mijn lijf een nieuwe regel bij in het script: ik mag dichtbij zijn, zonder mezelf kwijt te raken.
Wil je dit in jouw tempo onderzoeken, individueel of in een kleine groep?
Plan een intake; we kijken samen wat passend en veilig voelt.




